Amerikaans visserijbedrijf zet blik op consumentenmarkt
In dit artikel:
Een Nederlandse delegatie onder leiding van Geert Hoekstra (WUR/Firda) bezocht vorige week Seattle (17 november e.v.) om kennis en innovaties in de Noordwest-Amerikaanse visserij te verkennen. De missie — georganiseerd door de Nederlandse ambassade in Washington, LVVN en RVO — richtte zich op het uitwisselen van ervaringen rond bijvangstmonitoring, digitalisering, vlootmodernisering en samenwerkingsmogelijkheden tussen Nederland en de staten Washington en Alaska.
Centraal in de gesprekken stond de grote pollak- en zalmvisserij rond Seattle. De Alaska pollak-visserij vertegenwoordigt ongeveer 1,1 miljard euro aanlandwaarde per jaar; bijvangst van zalm is daarom politiek en maatschappelijk gevoelig, onder meer vanwege de gevolgen voor native communities. In Noordwest-Amerika werken men met bijvangstquota: als die op zijn, stopt de visserij onmiddellijk. Dat heeft overeenkomsten met de Noordzeepraktijk van Real Time Closures (RTC) bij te veel ondermaatse vangst, en benadrukt de noodzaak van actuele data — bijvoorbeeld via self-sampling en digitalisering aan boord.
Een belangrijk verschil met Europa is de traditionele rol van NOAA en haar onboard observers bij het verzamelen van visserijdata. Door een (tijdelijke) shutdown waren NOAA-onderzoekers echter niet beschikbaar tijdens het bezoek, iets wat door lokale sectorvertegenwoordigers als problematisch en riskant voor betrouwbare vangstadvisering en quota werd genoemd. NOAA publiceert voorlopig voorzichtige vangstadviezen voor 2026, maar surveys en observaties liggen stil, met mogelijk grote gevolgen voor de kwantificering van bestanden en het vaststellen van quota.
Digitalisering in de regio staat nog in de kinderschoenen: grote bedrijven zoals Trident, Glacier en American Seafood Company gebruiken cameratechnologie voor netmonitoring en betere selectiviteit, en zijn recent begonnen met digitale logboeken. Veel hardware en software aan boord komt uit Noorwegen of Denemarken; men kijkt met interesse naar Nederlandse en Scandinavische oplossingen. Tegelijk valt op dat de Amerikaanse vloot overwegend verouderd is: nieuwbouw en renovatie zijn door hoge kosten, de Jones Act (die binnenlandse bouw en materiaal voorschrijft), Trump-era tarieven en torenhoge lonen—onder meer veroorzaakt door de lokale aanwezigheid van big techbedrijven—uitdagend en duur.
Wetenschap en industrie werken in Noordwest-Amerika nauw samen. Bekende wetenschappers (Ray Hilborn, Chris Anderson) benadrukten in gesprekken dat visserijen vaak een lagere klimaatimpact hebben dan landbouwsystemen; bedrijven lijken de resultaten van wetenschappelijk onderzoek serieus te nemen en zien deze als een kritische, maar belangrijke partner. Het Amerikaanse proces voor biologische adviezen bevat geen gebrek aan peer review en academische betrokkenheid; uiteindelijk ligt de vaststelling van TAC’s echter bij een council met veel industrievertegenwoordiging, binnen de grenzen van wetenschappelijke aanbevelingen.
Praktijkbezoeken (Port of Seattle, University of Washington, Gates Foundation, Whooshh, Trident R&D, Maritime Blue, Marine Pacific Expo en de nieuwe pelagische trawler ‘Artic Fjord’) toonden zowel hightech-innovaties (zoals AI-gestuurde akoestische en cameraconsulten, automatische vispassages en verwerkingslijnen) als de kloof tussen veelbelovende startups en grootschalige commerciële adoptie. Het maritieme onderwijs leverde hoop: ongeveer 400 mbo-studenten per jaar kiezen voor maritieme beroepen, ondersteund door bedrijven via simulatoren en 3D-technologie. Non-profits als Seagrant en hubs als Maritime Blue stimuleren jeugd en ondernemerschap in de sector.
De missie leverde duidelijke aanknopingspunten op voor samenwerking: gedeelde uitdagingen (bijvangstmonitoring, verouderde vloot, data-infrastructuur) en complementaire kennis maken uitwisseling logisch. Er wordt al nagedacht over een tegenbezoek van Noordwest-Amerikaanse partijen aan Nederland in 2026, met als gedeelde bedoeling de blauwe economie over oceaangrenzen heen sterker te verbinden.