Visserskinderen van de BBB

donderdag, 23 oktober 2025 (09:10) - Visserijnieuws.nl

In dit artikel:

Drie kandidaten van BBB voor de Tweede Kamer — minister Mona Keijzer, Kamerfractiemedewerker Cees Meeldijk en Flevolands Statenlid Andrea van Veen-van den Berg — praten in Volendam over hun jeugd in vissersfamilies en de diepe band met de visserij. Ze ontmoetten elkaar bij De Dijk, maakten foto’s bij de VD 64 en deelden herinneringen aan kotters, visgeuren en gezinsgebruik van verse vis. Voor hen is vis niet alleen eten; het is identiteit en cultuur: bij allen staat vis veelvuldig op het menu, variërend van gerookte paling en zalm tot schol, tong en mosselen.

Alle drie hebben familiereeksen van kotters en oversteken naar Engeland in hun verleden. Keijzer’s familie voer met de IJsselmeerkotter VD 119; bij Meeldijk gingen vader Adrie en hij zelf al als kind mee op schepen zoals WR 52; Van Veen vertelt over generaties die visten met onder meer de GM 54, UK 73 en later de Z 35 en Z 115. Die familieverhalen illustreren hoe verankerd de visserij is in plekken als Volendam, Urk en Wieringen.

Tegelijk klinken teleurstelling en boosheid over beleid en regelgeving. Keijzer beschrijft hoe saneringsrondes en op elkaar stapelende beperkingen in de jaren negentig het einde betekenden van haar familiebedrijf; de kotter moest worden verkocht. Meeldijk herinnert zich hoe Kamerdebatten en het terugdraaien van tolerantieconstructies voor garnalenvissers op de Waddenzee paniek veroorzaakten en jarenlang onzekerheid creëerden; volgens hem wil nu een groot deel van de garnalenvissers stoppen. Van Veen wijst op de gebrekkige aanwas van jonge vissers door die voortdurende onzekerheid.

De drie hekelen wat zij zien als een eenzijdige, almaar krimpende druk op de sector: visserij wordt steeds gevraagd in te binden bij signalen over visbestanden of natuurherstel, terwijl andere sectoren zoals windparken volgens hen minder aandacht krijgen voor hun impact. Meeldijk spreekt van “salamipolitiek” — telkens een nieuwe inperking zonder helder eindpunt. Keijzer verbindt die dynamiek aan een breder bestuurkundig probleem: volgens haar is een rigide, ideologisch gedreven milieubeleid (zij noemt het “nieuw geloof”) verantwoordelijk voor onpraktische regels en onbedoelde economische schade; dit zie je volgens haar ook terug bij de stikstofproblematiek.

Politiek pleiten ze voor anders beleid om de visserij toekomst te geven: heldere meerjarenkaders zodat ondernemers kunnen investeren, minder fixatie op stikstofregels die ook garnalenvisserij treffen, en erkenning van het Waddengebied niet alleen als natuur-, maar ook als cultuur- en economisch leefgebied. Van Veen wil de ministeriële verantwoordelijkheid van de sector terug naar LVVN onder BBB; Meeldijk roept op om de kunstmatige tegenstelling tussen mens en natuur op te heffen en oog te hebben voor de leefbaarheid van kustgemeenschappen.

Emotie blijft een terugkerend thema: Keijzer vertelt dat ze intens geraakt werd door documentaires over gesloopte kotters en dat het verlies van visserij een diep persoonlijk en collectief verdriet is. De drie zien de verkiezingen als cruciaal voor de toekomst van hun sector en benadrukken dat beleidskeuzes nu rechtstreeks bepalen of de visserijcultuur kan voortbestaan of verder zal wegzakken.